Blog

 

De big

De sneeuw was bevroren en we liepen over de richels het hele eind naar de boerderij verderop om melk te halen. De sloten waren volgewaaid met sneeuw en we gilden terwijl we ons erin gooiden. Onze oren en wangen gloeiden van de ijsranden en onze halzen waren nat van het smeltende ijs wat tussen shawl en jas terechtkwam. 

Een emaille melkbus, daar kan ongeveer 4 liter in en we droegen samen drie melkbussen. Twee witte met een blauwe bies en één bruine. We wilden allebei de lelijke bruine niet dragen, ’Jij moet hem tot de bocht en dan neem ik hem tot het hek’. 

We kwamen in de schemering aan op de boerderij waar de dieren al gevoerd waren en het koffietijd was. Onze groene kaplaarzen maakten grote natte plekken in de pasgedweilde bijkeuken. We haalden steeds onze neuzen op, omdat er dun snot uitliep. Het was teveel, ik likte het van m’n schrijnende bovenlip. 

 

De melktank was achter de varkensstallen, waar we doorheen liepen. De varkens, en hun biggetjes, die in hun rust gestoord werden, begonnen te piepen en liepen druk rondjes in hun hokken. Hun stro was niet schoon, overal zat stront. 

Het rook donker en naar erwtensoep. Ik dacht aan de oren en de poten die onze opa uit de soep viste en ik keek in de lieve ogen van al die dieren.Toen dacht ik aan buikspek en aan hoe verschrikkelijk lekker ik dat vond en ik probeerde niet te denken aan de truck van de veehandelaar die we wel eens langs zagen rijden. 

Sorry zei ik in stilte tegen de varkens. Sorry dat ik jullie opeet. 

 

De volgende stal was voor de kalveren. We mochten ze aan onze handen laten zuigen en het ongeduldige, trekkende gevoel was heerlijk. Hun monden waren warm en hun tongen ruw, hun lippen ongelooflijk zacht. 

De melktank glom ons metalig tegemoet in de verwaarloosde stal. Onderaan zat een kraantje en Henk, de oudste zoon van de boer, tapte in elke melkbus anderhalve liter, omdat we nog niet zo sterk waren dat we een volle bus konden dragen. Twee van de bussen hadden ronde houten handvaten, maar bij de derde, een witte, was het houten handvat weg. Zware onderhandelingen over wie die rotbus met dat scherpe ijzerdraad moest dragen. 

De melkbussen klotsten terwijl we over de ijshompen wiebelden, het was niet leuk meer. Thuis werd de maagdelijke melk overgeschonken in een grote pan en tot 60 graden verhit, de keuken begon veilig en zoet te ruiken. 

Bedtijd. In bed rook ik aan mijn pyjama en drukte m’n voeten tegen een hete koperen kruik die in een sok zat. 

Onze moeder las voor en ik dreef veilig weg op haar slaperige stem. 

 

Ik droomde dat ik geboren werd in een oor van een biggetje, een roze oor met zachte haartjes die me wakker kietelden. 


 Het hert
Waarom wilde ik een hert? 

Malkenschoten is een hertenpark, bij Apeldoorn. We zijn daar naartoe geweest, ik was vier. Ik kon de hertjes in die keurige wei maar moeilijk koppelen aan de vrij buitelende schemerdieren die we thuis in de wei zagen. 

Later vonden we een ree in een strik, ik herinner me de zwarte laarzen van de agenten die we de weg wezen in het kreupelhout van de Empese en Tondese heide, en de opwinding van erg, erg he, erg he, -dat zoiets moois kan aflopen, een leeg omhulsel met een vreemde geur, en twee grote politiemannen die stil stonden te kijken terwijl de bramentakken in hun donkerblauwe broek grepen.

Die witte tekening op hun flanken.. alsof het een kaart is van de sterren. Ik zou de verbindende lijnen met m'n vingers willen trekken om nieuwe sterrenbeelden te kunnen vinden. Dat sensuele van het 'jagerskontje'. Het laatste wat je ziet als ze in de donkerte van hun eigen domein, hopelijk een dicht en vooral groot woud, inspringen. 

Bambi...drip, drap, drop doen de regendruppels...De film over Bambi heeft als thema de keuze van de ziel. Hij heeft de fijngevoeligheid om afgestemd te blijven, terwijl hij dartelt, proeft, ruikt en over het ijs glijdt. Bambi is elegant, moedig en eigenwijs. 

Here's to you, Bambi. Forever young.


 Aphrodite, 

die geboren is uit het schuim van de zee, heeft een lievelingsdier. Dat dier is de aan de maan verbonden haas. Als herinnering aan haar oorsprong draagt deze tekening een octopus op zijn borst, als de tattoo van een zeeman. Hazen zijn heel speciaal. Ik hou ontzettend veel van hazen. Dat komt onder andere door Haasje. 



Haasje was in de bek van de hond beland, de hond bracht hem aan m'n moeder en die had vervolgens een hazenbaby om voor te zorgen. Ze hield hem voorzichtig vast en veegde hem schoon. Ze kocht een speelgoed zuigflesje met felgekleurde, gesuikerde rijst, wat ze weggooide, en vulde het met lauwwarme kattenmelk, wat Haasje druppel voor druppel opdronk. 
 Vaak halen uit het wild gehaalde dieren het niet, maar Haasje bleef leven. De hond vergiste zich nog wel eens en ging achter Haasje aan als die een spurt door de woonkamer trok, dan begon iedereen tegen de hond te schreeuwen dat het Haasje was en daarna zat de hond met hangende oren in zijn mand. 

Haasje hield van op schoot liggen en groeide enorm. Haasje kreeg sterke, pezige poten en lange oren die hij heel precies kon richten, en mijn zoon, die toen een peuter was, stak zijn duim in zijn mond terwijl hij met de vinger van zijn andere hand het dunne lijf van Haasje volgde.

Haasje rook naar vers hooi, en een beetje naar wild. 

Toen hij ontdekte dat hij op zijn achterpoten staand naar buiten kon kijken, stond hij steeds vaker voor het raam. Voor het huis loopt een drukke weg, dus erg veel natuur zal hij niet gezien hebben, maar het was duidelijk, Haasje verlegde zijn belangstelling naar de wereld achter het glas.

Met een zwaar hart werd Haasje in het poezenmandje gedaan en in een mooi groen weiland, heel ver van de bewoonde wereld, kreeg hij zijn vrijheid. Hij hupte ontspannen en zonder om te kijken het lange gras in. 


 Het veulen

 Éen van m'n allerliefste lievelingstekeningen. 
 Veulentjes kijken altijd heel verbaasd, zei m'n 'bestie' toen ik al heel ver was in het beeld, -de vissen waren er al. 
 Na de opmerking over verbaasd kijkende veulentjes stonden de ogen er in een paar minuten op. Tadaa! 
 De rest van het tekenen was juist zo'n ongelooflijk intiem proces geweest. De vissen dienden zichzelf aan. Ik denk dat als het een standbeeld had moeten worden, dat er dan water over het hele beeld zou moeten vloeien, altijd. Ik vind het zo prachtig als een dier na een vlucht stilstaat en er een rilling door het lijf gaat waarna het zich kan ontspannen. Ik zou nog zoveel over dit beeld willen vertellen, en misschien komt dat nog wel. Nu is het zondagmorgen, zindag schreef ik  net per ongeluk en zo is het ook. Ik ga eens wat dóen!


Juwelendoosje 

Uit de serie 'Botanische mensen'. 12 x 6 x 5 cm over de onzichtbare en zichtbare lijnen die tussen de generaties van een familie lopen. Daarin verschillen wij mensen niet zo veel van planten. Ik moet ineens aan tante Jo denken, nooit gekend want ze is allang dood. Tante Jo was uitvindster, een madame Willie Wortel. Ze was begin twintigste eeuw met een aantal andere gerenommeerde mafketels nudist. Ze liepen ergens in de bergen heel hip bloot te wezen, tante Jo met een knoepert van een juweel tussen haar reuzenborsten, toen een blote man zich vooroverboog en haar geaffecteerd complimenteerde met 'wat heeft u daar een práchtige broche'. Altijd als m'n oma dat vertelde, gierde ze het uit van het lachen. Een andere flard verhaal over deze illustere voorgangster vertelt dat ze naakt op haar balkon lag met een struik andijvie op haar bips, omdat gezeefd zonlicht gegarandeerd zou helpen tegen de steenpuist die daar zat. Oma was een beetje jaloers op tante Jo, die precies deed waar ze zin in had. In de juwelendoosjes die ik maak zit een betekenislaag van erfenissen, van het dóórgeven van dingen. Zoals een plant de essentie van zichzelf doorgeeft in het zaadje wat ze loslaat.

Het zoveelste mijlpaaltje. 

Bente op kamers. Wil je dan ook werk van mij mee? Dit koos ze uit. Ben er máánden mee bezig geweest in 2018, het maakte de meest saaie kamer stralend, maar het paste tot nogtoe nergens bij. Zat een zwarte veeg op van de verbouwing van deze winter, moest het wel een beetje bijwerken. Gister met Bente, Koen en hun vrienden naar haar kamer geweest om te schilderen en schoon te maken. De kamer is… heel erg Turks Fruit. 1974 ongeveer. Een prachtig, ruig, slecht onderhouden ornamenteel plafond, een schouw die zowat uit elkaar lazert en een soort van gerepareerd is met prrschuim(?!?!). Een doodenge kelder. Een soort kogelgat in een raam. De wasbak met alleen koud water loopt niet goed leeg. Een voortuin vol fietsen en een achtertuin vol bramen. We kwamen zo smerig en zwart thuis dat het echt lang onder de douche staan werd om het vuil eraf te krijgen, maar de kamer blinkt in een nieuwe laag latex. De kozijnen kan je maar beter niet teveel aan doen want die zijn verrot. De vloer is in drie tinten geverfd en er is een gedeelte zwart, -of er heeft iets gebrand, of er heeft heel lang iets nats gelegen. Nou ja zo dus. Bente en Koen hebben een beetje het leven waar ik van droomde, trouwe vrienden om lange en avontuurlijke reizen mee te maken en om samen kamers mee in orde te maken … toen ik hun leeftijd had, zat ik nog met een oersaaie verkering op de bank naar Lingo te kijken, wat ik haatte.

Over aanstekers uit de jaren '70 en snorretjes tekenen in de catalogus van de Wehkamp

De keuken van oma stond blauw, want opa rookte Zware van Nelle en de ooms Drum. Als de keukendeur openging kwam de mistige winterlucht binnen, of een vleug smeltende modder in maart, de geur van bloeiende seringen in de zomer of de prikkelende herfstwind. In het midden van de keuken stond een ronde tafel en boven de tafel hing een knetterfelle lamp. Aan tafel zaten m'n ooms hun aanstekers vol te tekenen met balpen. Ik nam me heilig voor om zo snel mogelijk te gaan roken. Dat is aardig gelukt. Totdat een fataal en zeer pijnlijk trekje tijdens een uit de hand gelopen keelontsteking daar godzijdank voorgoed een eind aan maakte. 

Voordat ik smiechterig genoeg was om sigaretten te kopen die ik vervolgens in een van onze wrakke hutten misselijk en wel zat op te roken, tekenden Inger, mijn zusje, en ik in voorbereiding op aanstekerkunst alvast snorretjes en snottebellen in de Wehkamp catalogus. Daarvoor moesten we eerst Goofy afleiden. Goofy logeerde bij oma om te herstellen van een kaak-operatie en zat alsmaar naar de onderbroeken, beha's  en suspensoirs in de Wehkamp te kijken, en dan zeiden we; mogen we je wat vragen? Wat is neuken? Dan werd Goofy rood en ging naar de wc. De Wehkamp was voor ons. 

We tekenden duivelshoorntjes, liters balpenbloed en blauwe tandjes. En eigenlijk, eigenlijk ben ik daar nooit mee opgehouden.

Ik teken op lege doosjes, in tijdschriften en op rekeningen. Met de kat op schoot, bij de tv, in de trein. Ik kan het aanbevelen.

Shiiiittttttt 

zei Koen gister, ik ben alleen nog maar belaagd door saaie Jehova’s. Ben jij ècht ‘geronseld’ door de scientology? 

Ik was toen 20 en een beetje stoned op een regenachtige Koninginnedag in het Vondelpark, en ik werd gevraagd of ik een persoonlijkheidstest wilde doen aan een tafeltje. Naar aanleiding daarvan bleek ik een heel bijzonder mens te zijn, eigenlijk meer een wondervrouw. Ik mocht naar een bijeenkomst waar alleen de crème de la crème kwam, en of ik nog even wilde tekenen voor deelname. Toen zag ik het logo van de scientology pas, en de regenboogbrug waarop ik mijn gouden toekomst tegemoet danste bleek een rotte plank waar de kruiwagen overheen ging naar de top van de mesthoop. -Zelfs in de oudheid van de jaren ‘80 werd er bij maatschappijleer al gewaarschuwd voor de scientologychurch. Dus daar liep ik in de motregen. Met een stroopnagel en een verkruimeld pakje halfzware shag in m’n kontzak, want toen dacht ik nog dat roken fijn was. Ik vind het nog steeds fascinerend hoeveel stemmingen en kleuren in één dag voorbij komen. 

Droom

Het is een groot en lichtgeel, stil gebouw. Beton. Deuren met ossenbloedrode ijzeren rasters en enkel glas. Het ruikt er vaag naar lysol. Lange gangen met trillend tl licht, gele wanden, deuren met matglas waar schaduwen grove donkere vlekken op maken.  De gangen zijn leeg, op een mededelingenbord na waar wat vergeelde a4tjes met grafieken in blauwe en rode ballpoint hangen. We hebben een sleutel van een kamer ergens op de derde verdieping. We durven nauwelijks te praten, alles wat geluid maakt lijkt versterkt te worden tot orkaankracht. Het dringt tot me door dat we in Praag zijn.  Ik leg de kinderen in bed en trek mijn jas aan, het is koud en ik wil de omgeving onderzoeken. Buiten zie ik dat het hotel verassend centraal ligt. Vanuit de deuropening zie ik de Karlsbrucke met zijn grote stenen bewoners. 

De volgende morgen slaan we in dichte mist vóór de brug linksaf richting een kathedraal. We kunnen amper zien waar we lopen, overal is het kil en nat.  We verdwalen in een absurde, vrolijke processie van lichamen die op prachtige baren worden rondgedragen.  Het zijn middelbare en bejaarde gestorvenen, blijmoedig gebalsemde gezichten die wasachtig bleek glanzen omkranst door zwaar gepoederd, vol, wit haar. Hun lichamen zijn gewikkeld in gewaden in allerlei tinten wit tot ecru, antiek kant, lichtroze, vergeelde zijde en soepele voile. De oogleden teder en fijn lavendelkleurig dooraderd; stugge, stoffige, korte wimpers. Stijve vingers vroom om rozenkransen gevouwen (De doden geuren naar viooltjes). Mijn kinderen en ik lopen kriskras door de menigte.(Is dat opvoedkundig, deze afdaling in het dodenrijk? )

De deur van de kathedraal is open te duwen en we glippen wat moeizaam door de kier die ontstaat als we al onze kracht gebruiken. Binnen een zee van rood fluweel, warm openhaardvuur, goud en glas in lood;  een puissant rijk mengsel van bordeelgeglinster en heilige reliekschrijnen. Op de plafonds zijn ornamenten aangebracht die kaleidoscopisch veranderen. Bedienden rennen rond met cocktails, we krijgen een elegant gedecoreerde plaats in een nis, en we krijgen een stel witte koningspoedels aangeboden. De grote honden vlijen zich warm aan onze voeten. Er staat heerlijke chocolademelk in kristallen hoge glazen voor ons klaar, met wolken slagroom. Ik meld dat ik beter geen alcohol kan drinken en schaam me voor mijn nuchterheid in de weelde waar we ons in bevinden.  We weten niet goed hoe we verder moeten.

Afwezig; Het geluid van brekend porselein.

Een hoofd vol voorjaar

De twijg die ze pakte, leek vol bloesem te zitten, maar toen ze beter keek begonnen de bloemen los te laten en te zoemen. Het waren hommels. Ze kwamen uit de struiken over het gras gevlogen en hun gezoem was zo zacht en wollig dat ze vertraagde.

De eersten botsten tegen haar op en bleven om haar blote benen zitten, de zwerm volgde en kleedde haar aan in een dik pak van tere, bolle lijfjes, wat haar zwaar en met het lichte aroma van stuifmeel omhulde. Haar hartslag werd rond en groot.

De buitenste hommels lieten als eerste los. Het duurde lang, voordat ook degenen die direct op haar huid hadden gezeten, achter de zwerm aanvlogen. Ze werd geprikt. Het was een onverwacht plezierige, lichtblauwe shot die door haar heen vloog.

Er zijn dromen die je nog even met je meedraagt, en deze bleef bij haar als de eerste dag naar school in een nieuwe jas. 


Reuversweerd

Oma; ‘ik kook mien eigen potjen nog’.

Ze kon maar niet geloven dat dinosaurussen echt bestaan hebben (omdat die niet in de bijbel staan), ze hield van de waterval in Loenen, van kleine blauwe bloemetjes, was ziels dankbaar dat ze in haar leven één keer de zee heeft mogen zien en ze wist van een onwaarschijnlijk aantal mensen de verjaardag, trouw- en zo mogelijk ook de sterfdatum. 

Voor elke verjaardag van elk kleinkind was er altijd een envelop, met voor iedereen precies even veel geld. Ze was zo blij als we op bezoek kwamen.

Ze maakte stoofpeertjes. Als grote roze druppels lagen ze tegen elkaar geleund in weckpotten met oranje rubbertjes, die, als je ze openmaakte door een speld in het rubber te steken, een heerlijk geluid maakten.

Ze zei;  “fffffffffffoeoeoeoeoejj” als ze iets hoorde wat haar onfatsoenlijk voorkwam. En ‘Opa is heel ondeugend’ als Opa een pesthumeur had. Als ze zelf jarig was, was ze, tot op zeer hoge leeftijd, het stralende middelpunt.

Februari 2013

Hoe kan dat nou?’ zegt mijn vader.

‘Ze was 98 hoor’ dat is de stem van mijn moeder. ‘Hoor’ betekent in deze context dat ze dit gesprek al een paar keer gevoerd heeft met hem. Meer dan een paar keer. Heel vaak. 

Ik voel iets ijskoud tussen mijn schouderbladen ademen.

We zijn bij m’n oma en ze ligt opgebaard in het slaapkamertje van haar keurige huisje in het dorp. Ik ga naast haar zitten.

Ze huilt 

‘Ik heb zo’n pijn -ehad in de buuk en niemand, niemand die me hoort’  

’Lieve Oma, je bent dood, dan kunnen de mensen je niet meer horen’. 

‘Ben ik nu dood? En waar moet ik heen?’

‘Oma, je mag nu met de engelen mee’

‘Nana niemand hoort me’

‘Ze kunnen je niet horen, je bent…’

Oom Hans vanuit het keukentje; ‘Nana, wat wil je in de koffie?’ 

‘Mag ik thee?’ vraag ik.

‘Met suiker?’

‘Doe maar zonder’

Ik ben Oma kwijt. Ze praat in ieder geval niet meer met me.

Toen ze een klein meisje was, heeft de juffrouw van school ervoor gepleit dat mijn slimme oma verder zou leren, maar ze verhuisde direct na de lagere school naar de meest gluiperige boer uit de wijde omgeving, en werd melkmeid. Vlak voor de tweede wereldoorlog, na acht jaar als een paard te hebben gewerkt voor de gierige engerd, die haar centen ook nog eens een keer aan haar ouders gaf, is ze een jaar dienstbode op de Reuversweerd geweest, bij Baron Sytzama. Haar ouders woonden aan de rand van dat landgoed naast de ijsseldijk.

Sytzama was ouderwets recht in de leer. Hij complementeerde zijn bedorven humeur met veel bidden en het uitbreiden van het familiebezit. Hij had zestig man in dienst voor de smidse en de stoeterij (paardenfokkerij). Hij bezat grond, heel veel grond, verspreid over Nederland. Hij was eigenaar van een steenfabriek.

De jonge barones was ook gewend om bevelen te geven en had kennelijk geen idee van de natuurlijke vergankelijkheid van dingen. Mijn oma moest de enorme gordijnen (op de hand, met een geribbeld wasbord en een wringer met rubberen rollers) wassen, maar die gordijnen waren zo versleten dat door het wassen de gaten erin vielen.  Oma werd zwaar onder handen genomen wegens onzorgvuldigheid. 

‘Ja mevrouw. Ik zal het nooit weer doen mevrouw’.

Aan het einde van de tweede wereldoorlog, in april 1945, is het dijkhuisje van mijn overgrootouders bij gevechten tussen Canadezen en Duitsers in brand geschoten terwijl de familie in de uiterwaarden tussen de gezwollen kadavers van koeien lag en toekeek. 

Een paar dagen daarna is baron Sytzama gegijzeld door Nederlandse collaborateurs, het commando Pieters, die, letterlijk in de laatste twee weken van de oorlog, een bloedspoor van perverse ellende achterlieten van Brummen tot aan Loosdrecht. 

Tijdens de gijzeling heeft Sytzama zich als een held gedragen, hij zorgde ervoor dat de andere gegijzelden rustig bleven en ging voor in gebed.

Zijn vrouw, die op dat moment een paar maanden zwanger was van hun jongste zoon, liet direct nadat het lichaam van haar man uit de vijver van het Brummense kasteel ‘Groot Engelenburg’  was gehaald, de Reuversweerd verzegelen en de grote klok op de de tijd dat haar man vermoord is, stilzetten. Ze bepaalde destijds dat het huis precies zo moest blijven als het was, heeft een beheerder van het boerenbedrijf aangesteld en is vertrokken naar een appartement ‘in de stad’. 

Er werd snel een nieuw woonhuis neergezet voor mijn overgrootouders. De vloer van het oude huisje, een stenen rechthoek in de tuin, lieten ze zolang maar liggen. 

Mijn vader vertelde; Vlak na de oorlog, ik was toen ongeveer zes, stond ik met mijn ogen dicht op die vloer.

Het was een prachtige dag. Ik kneep met mijn ogen totdat ik vonkjes zag, strekte mijn armen uit en begon te draaien, terwijl de lucht tussen mijn vingers gleed en ik lichtvlekken door mijn oogleden zag.

Op de ijsseldijk legde iemand zijn geweer aan om een haas te schieten.

Ik wist dat natuurlijk niet, ik dacht dat het knallen van een nieuwe oorlog was. 

Ik liet me vallen, bezeerde me, schoot dwars door de tuin naar binnen en gooide de deur achter me dicht.

Daarna, in het keukentje, aaiden de harde handen van oma mijn haar. Pijn, een dichte keel, en oma die een nat lapje op mijn geschaafde knie legde tegen de schrik. Ik rook de geur van oud mens en friemelde me zo snel mogelijk van haar schoot af.

Oma keek Opa aan. Opa haalde zijn schouders op en stapte in zijn klompen om bij de geit te gaan kijken.

Mijn vaders’ hart klopte venijnig scherp terwijl de wereld nog steeds om hem heen draaide. Hij schaamde zich voor zijn paniek en voor het gevoel iets te hebben gebroken wat nog maar net gelijmd was.

Mijn moeder zei ‘hou in godsnaam over op over vroeger, Nana, straks schiet dat verhaal vast in papa's hoofd en dan hoor ik hem wekenlang nergens anders meer over’. Dus ik hield er over op en neem sindsdien steeds een haring van de Aldi voor mijn vader mee. Daar is hij blij mee. Af en toe krijg ik er een dolfinariumachtig gevoel van. Maar dat geeft niet.